Kwart over zeven s ‘ochtends. Ik stap in de auto naar mijn werk. Op de radio mijn favoriete ochtendshow. Het gesprek gaat over door corona vergeten kantoorplantjes. Aan het einde van de straat wacht ik op de pont. Ik kijk in mijn spiegel…zouden ze er weer zijn?
Sinds een paar dagen ben ik namelijk getuige van een nieuw ritueel. Naast mij wacht steeds een witte auto. Wanneer de klep van de pont langzaam zakt, gaan de deuren van de auto open. Vier mensen stappen uit, gaan voor de auto staan en lopen langzaam, 2 aan 2 de pont op. Schuchter volgt de wagen, de schuine klep wordt tergend langzaam opgereden. De auto zet de motor uit, de pont gaat varen. Daarna een omgekeerd ritueel. De pont stopt. De mensen draaien zich om, lopen naar de portieren, doen deze open, stappen in. open. De pont laat zijn klep zakken en de auto rijdt weg.
Het hele ritueel heeft iets weg van een dagelijks eerbetoon, een miniparade. Een kleine ode aan het veer. Ik weet echter. beter. Bij het wegrijden hoor ik het schrapen van metaal. De witte auto is te laag, te zwaar beladen, de pontklep iets te hoog. Daar houdt een carrosserie niet van. Daar weet mijn kwik-fit-mannetje alles van.
Ik grinnik nog even. zwaai de auto na en rij hen achterna, de dag is aan.