Daar zit ze dan, op een stoepje bij de fanten. In haar hand kleeft een snoepje, haar vingers hebben het stukje suikergoed strak omklemd, het plakt een beetje. Aan de andere kant van het muurtje rolt een verzorger een baal met stro uit, het gaat zwaar, een tweede mens komt helpt duwend mee. Het kleinste olifantje heeft trek en grijpt met zijn slurfje naar een appel. Er zitten meters tussen het beestje en het meisje, des ondanks knijpt haar knuistje het snoepje nog wat verder fijn. “Mamma, is dat peuterfant van oma’s fant vraagt ze? Peuterfant mijn snoepje eten?” “Misschien,” zeg ik, “misschien is dat de peuterfant van Oma’s olifant. Maar nee, jouw snoepje hoeft hij niet, deze fant lust alleen maar appels”.* Ze zucht, ik geef haar een kusje op het hoofd, haar handje ontspant. Fluisterend zegt ze; “Mamma, dit mooie dag is he.” nog even blijft ze in stilte zitten, dan gaat ze staan, roept: “Nu naar nieuwe vrientie toe!” En weg is ze.
* Net als het peutermeisje ging ook haar oma als kind eens naar Blijdorp. Met een ijsje in haar hand stond het kleine meisje van toen ook naar de olifanten te kijken, echter waren de meters tussen mens en dier in die tijd wat geringer. Voor ze het wist had een olifant haar ijsje met zijn slurf gepakt en opgegeten. Inmiddels leeft de desbetreffende olifant niet meer (oma overigens gelukkig nog wel) maar is het ontzag voor deze ijsjes afsnoepende dieren gebleven.