
Langs het polderkanaal staat in weer een wind een struise dame. Kloek kijkt zij voor zich uit. De veren vol met modder, poten in de klei, het lijkt haar niets te deren.
De grijze winterwolken in de lucht spelen een spel met de kleuren van haar kleed. Zachtjes volgen haar stappen de lijnen van het hek, heen en weer, elke dag, net als de pont een paar honderd meter verderop. Haar wereld is omsloten door het hek, het kanaal en de snelweg aan de achterkant van het stukje land. Ze heeft geen weet van eindeloze vlaktes, struisvogelliefdes of de warme buitenlandse zon. Deze struis is van de polder, dit hier is haar domein, haar koninkrijk.
In dit stukje polder is de struis de koningin, de ganzen haar bewakers, de neergestreken mussen haar gevolg. En ik, diegene die vanuit haar autoraampje elke dag weer naar haar tuurt, ben de nieuwsgierige gluurder, die fantaseert over haar bestaan.