Acht bochtige ruitjes, een rand van krakende stopverf, het hout vol dunne lijnen. Mijn vinger volgt een houten barst in het kozijn. Het vormt een spoor van twee eeuwen oud.

Door de raampjes glooit een berg, of eigenlijk eerder een heuvel, de dennen en beuken staan kriskras door elkaar. Een zacht kraaiend geluid golft over het groen, een auerhoen misschien.
In mijn oren klinkt die naam als een oud mythisch beest, een vogel vol gouden veren, vuurrode lellen en een trotse kam *.
Al kan het geluid ook klinken als de roep van een wolveneenling, verdwaald in de bossen van de Vogezen. Zijn routekaart in deze bergen is niet ouder dan een jaar of 7, pas toen keerde dit wezen hier weer terug.
Terug naar mijn raam in de keuken. Op de tafel liggen tomaten uit de tuin van de monsieur, eigenhandig gekweekt. Steeds weer gevoed met het water dat via een ingenieus systeem van slangen, stukjes pijp, een half dozijn vierkante watertonnen en hangende stukjes ijzerdraad na elke regenbui geleid wordt naar elke plant in de tuin.
Van dit waterparcours vol slangen zou je een kaart kunnen maken, die samen met de lijnen van de zelfgetimmerde hekjes een plattegrond vormen van de kleine wereld van deze jardin.
* (Wikipedia leert mij later dat de auerhoen zwart is, zonder rode lellen en kam maar wel een vuurrode krans rond de ogen.)