De zoete zomer is begonnen. De stad glimt in de zon terwijl ik van speeltuintje naar speeltuintje fiets. In een klimrek ligt een opa met zijn slapende kleinkind in zijn armen terwijl oma met het andere kleinkind een praatje maakt met een groepje zonnebadende brandweermannen. Ik kijk rustig toe terwijl ik het zand tussen mijn tanden voel knarsen, blijkbaar had het peutermeisje de boterham met pindakaas toch in de zandbak laten vallen. Terwijl een groep middelbare mannen puffend en hijgend rondjes rent langs de rand van het sportveld kijken wij bij wat paarden in de stal. Loom kauwen zij op hun maaltijd terwijl staarten vliegen laten dwarrelen. Thuis rennen peuterbillen bloot door het huis en het balkon, de kamer ligt vol zand, de bank plakt van het, inmiddels gesmolten, zelfgemaakte yoghurt ijs. De zoete zomer is gekomen, ik kan het ruiken, proeven, horen.
Een jaar terug was er een zelfde zoete zomer, maar in mijn hoofd en hart was het als winter. Ik zag de kleuren niet, de zeelucht leek verdwenen en de aardbeien hadden geen smaak. Ik vergat te kijken, te proeven en te ruiken. Liet het ongemerkt passeren.
De zoete zomer is weer gekomen, ik kan het ruiken, proeven, horen. Ik haal diep, heel diep adem en geniet.