In mijn geboortedorp paraderen de oude vissersmannen elke avond over de Wurft. Wandelend van bankje naar bankje worden stoeren verhalen uit het verleden, vermengd met schuine moppen en wat vrolijk gemopper op moeders de vrouw steeds weer uitgewisseld met elkaar en een ieder die zin heeft in een babbeltje. Graag delen zij de verhalen uit hun jeugd, over de zee en het vissen, over de vrijheid van het water. De zeebonk werd een landrot, een leven lang op zee wordt afgesloten op de wal.
In de stad waar ik nu woon gaat het precies andersom. Oude mannen, die in hun jonge jaren weinig tijd vonden voor de zee, zoeken hun dagelijkse vertier op de pieren in het water. Alle dagen van het jaar vind je hier de vissers met hun hengels en hun aas. Met opkomend tij of oosterwind valt er ’s avonds wat te bakken, op andere momenten blijft de emmer leeg. De vis, is het excuus voor uren mogen turen over het water, te roken op het bankje bij het bakenlicht en lief en leed te delen met de andere vissers.
De Wurft, de Pieren, de zee en de vissers, in weer en wind, ze kunnen niet zonder elkaar.