Op de muur van de kamer waar in ik verborgen zit, glijden de schaduwen van vogels voorbij. Het vuil op de ruiten is te dik om te kunnen zien hoeveel het er zijn, maar het klapperende geluid van de vleugels is luid genoeg om de kamer te vullen. Ik zie op het behang een dans van schimmen die begrensd worden door de donkere contouren van het raam.
Vanuit mijn hoekje in de kamer kijk ik toe. Ben ik bang, hier in het donker? Ik weet het niet. Het maakt ook eigenlijk geen verschil. Ik ben hier, dat is alles wat er is en of ik ooit nog gaan zal, is een vraag waar ik niet aan denken wil.
De tijd ben ik inmiddels al verloren, ik wacht alleen nog op het horen van dat kleine tikje op de ruit. Elke ochtend, of is het eigenlijk de avond, volgen wij het zelfde ritueel. Na een eindeloze stilte hoor ik, hoe in de verte de wind het gekras van de vogels dichter naar mij brengt. Het stoffige licht wordt donkerder en gaat bewegen. Steeds sneller dansen het licht en de vogels hun macabere openingsdans. Tot plots de schaduw van vleugels de overhand neemt en het licht doet bevriezen. Dan klinkt de tik, het koude geluid van zijn snavel tegen het raam, hij geeft mij het signaal om te komen.
Mijn neus druk ik tegen het glas van ijs. Met veel moeite heb ik een klein hoekje stof kunnen wegvegen zodat ik met een oog precies een stukje van het kozijn kan zien. Op de rand zit steeds weer de grote zwarte vogel. Zijn ogen kijken mij vurig aan. Zijn blik vangt de mijne minuten lang. Dan knippert hij, tikt nog eenmaal tegen het raam en vliegt weg. Alsof hij mij wil groeten, dat vreemde mensenwezen in die kooi.

Wat weer een pareltje van jouw hand. Zowel tekening als tekst.
Dank je, blijft altijd leuk zo’n miniverhaaltje bedenken.