“In het water drijven donkere schaduwen. Met mijn knieën opgetrokken probeer ik zo stil mogelijk te zitten bij de rand van mijn boot. De dunne planken onder mijn voeten zijn de enige scheiding tussen mij en de zwarte diepte om mij heen. Uit het water klinkt een droevig maar o zo aanlokkelijk lied.
“Nachtvisser, nachtvisser, hoor je mij niet?”
Hoe ik hier ben beland? Weet je dat niet? Het was door dat lied, zo zoet en licht, gezongen door rode lippen die ik nimmer raken mocht maar mij wel werden beloofd. Het is koud en de continue miezer veranderd mijn huid langzaam in de schubbige korsten van een vis. Mag ik mijzelf dan echt geen mens meer voelen op het moment dat ik haar eindelijk weer zal zien? Ik ben een dwaas, een visser die zich heeft verloren in de woorden van een vrouw, haar hart het aas waar ik in bijten zal.
“Nachtvisser, nachtvisser, hoor je mij niet?”
Mijn laatste kracht verspeel ik aan het schrapen van wier van de romp van mijn boot. Het glibberige hoopje is net voldoende om mijn oren te stoppen. Het is stil, heel even, dan sijpelt het lied zomperig terug in mijn hoofd. Aan de einder glinstert haar stem.
“Nachtvisser, nachtvisser, hoor je mij niet?”
“Ja! Ja! ik hoor je. Het donker wint.”

Wow, zo mooi geschreven… Kippenvel!
Dank je wel. Vindt je het verhaaltje niet te naargeestig geworden?
Te naargeestig? Nee, zeker niet. Onverwacht, dat wel. De sfeer die je oproept vind ik heel erg mooi, beklemmend en mysterieus tegelijk. Knap gedaan.